View Colofon
Translations
Published in edition #1 2017-2019

Logboek van een laatste dag

Written in NL by Lotte Lentes

I suppose, I said, it is one definition of love, the belief in something that only  the two of you can see. 
Rachel Cusk, Outline


Voor de zoveelste keer verbiedt ze me de kaart van het eiland uit mijn  rugzak te halen. 
‘Dan lijken we net toeristen,’ zegt ze. 
‘Maar we zijn toch ook toeristen?’ vraag ik.  
Ze antwoordt niet, maar kijkt met samengetrokken wenkbrauwen  naar het scherm van haar telefoon. Iemand raadde haar een app aan waar mee je kaarten van een specifiek gebied kunt downloaden zodat je ze offline  kunt gebruiken. Omdat we de groene pijl op haar beeldscherm volgen die  telkens verspringt wanneer we halthouden en minutenlang stilstaat als we  lopen, dwalen we voor de zevende dag op rij door een van de buitenwijken  van Cala D’Or. Steeds vastberadener verandert ze van richting, maar  Funroute ’69, een met mos overgroeide kartbaan half verscholen achter  palmen, passeerden we zojuist voor de vierde keer. De huid op mijn schou ders begint te verbranden en een onzichtbaar sloopkogeltje schoffelt al een  tijdje onbehoorlijk hard tegen mijn linkerslaap, zoals iedere dag rond dit  uur. Steeds meer lees ik er de waarschuwing in dat ik zo snel mogelijk van  dit eiland weg moet. 
‘Kom eens naast me lopen joh, waarom slenter je de hele tijd zo  achter me aan?’ 
Ik zet twee grote passen en we gaan weer gelijk op. Meteen ben ik  bang bij de volgende onverwachte koerswijziging tegen haar op te botsen. ‘Ik kan toch niet weten waar je heen gaat?’ zeg ik pinnig. Ze versnelt haar pas en ik mompel sorry, alsof de botsing die ik  vreesde zojuist plaatsgevonden heeft. 
De supermarkten heten hier geen supermercado, maar gewoon super market. Op de uithangborden prijken verschoten foto’s van bonen in  tomatensaus, Franse kaasjes en bier. Hoog opgetrokken appartementen complexen en hotels bepalen al zeven dagen ons uitzicht. Hun balkons net  kennels vol opblaasbare orka’s, dolfijnen en krokodillen die geduldig wach ten tot iemand ze weer meetorst naar strand of zwembad. We vallen uit de  toon met onze Nikes en wijdvallende bloesjes, onze haren in een warrige  knot hoog op ons hoofd bijeengebracht. De meisjes hier zijn van een strak kere soort. Ze dragen lippenstift en grote gouden ringen in hun oren wan neer ze naar het strand gaan. ’s Avonds hebben ze strapless jurkjes aan die  hun billen net genoeg verbergen om hun vaders niet in verlegenheid te  brengen.
Ik heb wel jurken bij me, maar ik draag ze niet. Liever vorm ik een  front met haar. Dat is gezelliger, hou ik mezelf voor. Maar eigenlijk bedoel  ik: noodzakelijker. Het onderscheid tussen haar en mij zo klein mogelijk  houden, betekent het contrast tussen ons en alle andere aanwezigen op het  eiland benadrukken. We halen plezier uit een gezamenlijke vijand, wijzen  elkaar gniffelend op tatoeages van rozen en babyhoofdjes, op roodver brande kuiten en schouderbladen, op gigantische Hello Kitty telefoonhoesjes, op met strassstenen versierde teenslippers. Zolang we  kunnen definiëren wat we niet zijn, hoeft geen van ons zich te bekomme ren over het tegenovergestelde. 
In de drie jaar dat ik haar ken, heb ik haar precies één keer in een jurk  gezien. Als een verongelijkte peuter stond ze met haar schouders hoog op getrokken in het pashokje van de v&d. Ze frunnikte aan de kanten zoom,  de rits ging niet helemaal tot boven dicht. Ik probeerde haar te helpen maar  ze wilde niet stil blijven staan.  
‘Mag het uit,’ zei ze toen ik de ritssituatie goed probeerde te bekij ken. ‘Ik wil het uit.’ 
Onhandig trok ze de satijnen stof van haar schouders, ergens knapte  een stikseltje. Het zwarte jurkje belandde op de vloer als een afgedankte  poetsdoek. Zij bleef over, in haar versleten behaatje. Ik ernaast, mijn win terjas nog aan. 
Op het eiland voel ik me steeds vaker de jurk die ze aanheeft, maar niet aan  wil. In bed draaien we iedere avond net zo lang tot we allebei een houding  hebben gevonden die zowel comfortabel als acceptabel is. Ver genoeg uit  elkaar om niet te intiem te zijn, dichtbij genoeg om nog voor geliefden  door te kunnen. Eén keer probeerde ik haar aan te raken, zonder iets zachts  aan haar te kunnen ontdekken. Ze lag erbij als een hoogspanningsmast.  Haar onvermurwbaarheid maakte me strijdbaar, dus aaide ik, en wreef ik,  en kneedde ik, en ze liet het toe maar er veranderde niets. Pas toen ik met  mijn hand naar beneden ging, mijn vingers achter de zoom van haar slipje  liet verdwijnen, slordig, ruw, waardoor ik een stukje huid openhaalde, vroeg ze me te stoppen. 
Vroeger kropen we zo dicht bij elkaar dat alles, tot en met het laatste  haar in onze paardenstaarten, met elkaar verstrengeld was. Het past pre cies, zeiden we dan, maar het past altijd precies. Totdat het alleen nog maar  ongeveer past en daarna moeilijk past om uiteindelijk helemaal niet meer te  passen. 
Tijdens de lunch weigert ze opnieuw haar eten in een andere taal te bestel len dan in het Spaans. Dat heeft met respect te maken, zegt ze, respect voor de locals, maar als ik om me heen kijk heb ik geen idee wat local hier precies  betekent en door wie haar geste op prijs zou kunnen worden gesteld. De  serveerster van Churchill’s Tapasbar blijkt bovendien gewoon uit  Helmond te komen en Eva te heten en vooral niet van plan te zijn het  Spaanse geploeter in een andere taal te beantwoorden dan het Nederlands.  Na twee keer proberen staakt ze haar pogingen. Ze leunt sip achterover en  kijkt de barvrouw na, die haar hoogblonde haren tijdens het lopen over  haar smalle schouders zwiert. 
‘Domme kut,’ zeg ik zacht. 
Ze moet een klein beetje lachen, maar verzet zich ertegen, kijkt  stuurs naar haar handen op haar bovenbenen, als een koppig kind. ‘Jezus wat een domme kut.’ 
Ik zeg het harder, speel mijn verontwaardiging groots uit en zie aan  de tafel naast ons twee roodverbrande hoofden geërgerd onze kant op  kijken. Wanneer Eva uit Helmond terugkomt draag ik haar op om ons  twee mojito’s te brengen por favor, daarna een fles wijn. Ik stel zoveel  vragen als ik kan. Opgewekt praat ze, met veel gebaren, als toetje bestellen  we tiramisu én ijs. 
Voordat ik ga betalen trek ik haar naar me toe. Ze kust me lomp,  waardoor onze voortanden op elkaar botsen, ze schaterlacht. We laten  twintig euro fooi voor Eva achter en gieren gracias over het terras, de hele  weg naar huis lopen we hand in hand. Pas wanneer we bij het hotel aanko men, waar een groep jongens tegen de gevel staat te roken, laat ik haar weer  los. Ze loopt voor me de trap op, haar slanke, gebruinde benen steken  onder haar shorts vandaan. Ik wil in haar kuiten bijten. 
In de lobby van het hotel ligt een meisje te slapen op een telefoon die aan  de oplader hangt. Twee jongens van een jaar of tien staan lusteloos te ping pongen. Een vrouw sloft zuchtend richting de trappen, haar felgele sarong  zo strak rond haar heupen geknoopt dat het vet er aan alle kanten overheen  druipt. De dagen kleven traag en oneindig aan elkaar, wie ze nog uit elkaar  wil houden kijkt op het bord met het avondprogramma. Gisteren Latin  party, vanavond karaoke, morgen pokernight. 
In de baai staan we voor de laatste keer tot onze navels in het water. Op het  wateroppervlak schittert een paarlemoeren glans van afgespoelde zonne brandolie. Verder dan dit durft ze niet. Het water is minder helder ver derop en ook plotseling veel dieper. Ze is bang voor de visjes, schrikt van  stukjes zeewier in haar knieholte. Ik heb mijn beide armen om haar middel  geslagen, druk haar net zolang tegen me aan tot ze ontspant. Verderop  hebben vijf roodverbrande mannen een drijvend vlot het water opgeduwd  waar in twee compartimenten een koelkast en een stereotoren op zijn gebouwd. Ze schreeuwen uitgelaten en ik stel me voor hoe ze al joelend  worden geëlektrocuteerd. Aan haar mondhoeken die voorzichtig omhoog  krullen zie ik dat zij zich ongeveer hetzelfde scenario voorstelt. 
We zwijgen en kijken uit over het open water. Er zijn mensen die in  de verte zwemmen. Zo ver dat ze dichter bij de boten zijn die buiten de baai  traag voorbijschuiven dan bij ons. Op de eerste dag zwom ik daar ook. Ik  voelde me vrij en helder toen ik met grote slagen de baai verliet, maar op  open water sloeg die lichtheid plotseling om in angst. Ik zwom zo snel als ik  kon terug en toen ik buiten adem bij onze badlakens aankwam was ze  boos. Ze was me uit het oog verloren, zei ze, had me niet meer kunnen on derscheiden van het water, ze was bezorgd geweest. Ik zei sorry en beloofde  niet meer zo ver te gaan. Terwijl ik naast haar lag op te drogen bedacht ik  me dat we allebei de neiging hebben te verlangen naar iets wat buiten ons  bereik ligt. Zij vermoedt dat het open water iets bijzonders herbergt, maar  ze durft er niet naartoe te zwemmen. Ik zoek het open water onbezonnen  op tot een instinctieve angst me herinnert aan wat ik achterliet. Zo zijn we  nooit op dezelfde plek. 
De rest van de week trok ik baantjes precies aan de rand van haar  zichtveld. Noch de lichtheid, noch de angst keerden terug. 
Tijdens onze laatste nacht op het eiland droom ik dat haar vader me opbelt  en zegt dat ze op weg naar huis verongelukt is. Ze reed in een auto waar een  spookrijder frontaal tegenop botste. In mijn droom klapt een enorme  paniek zo hard mijn borstkas binnen dat het voelt alsof mijn ribben een  voor een verbrijzeld worden. Ik vergeet te vragen of ze nog leeft, ren op blote voeten het huis uit. 
Verkrampt word ik wakker en ik voel me onmiddellijk ontzettend  tevreden over die paniek. Trots vertel ik aan het ontbijt over het telefoontje  en mijn reactie. Wanneer ik het detail van de blote voeten poneer, mijn  handen druk bewegend boven de eieren, moet ze lachen. Om de droom  nog meer betekenis toe te kunnen kennen, zoek ik naar het lemma ‘auto ongeluk’ op droominfo.nl, maar ik slik net op tijd in wat er staat – als je  droomt dat een geliefde omkomt in een ongeluk suggereert dit een diep ver langen afscheid te willen nemen van deze persoon. Ik kijk op van het beeld scherm, zie hoe ze een witte boterham met aardbeienjam in vier stukken  snijdt en zeg dat het thuis 21 graden is. 
In het vliegtuig zitten we naast elkaar met het gangpad tussen ons in. Ik  hou een boek vast zonder het te lezen. Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe ze op  het scherm in de hoofdsteun voor haar een bowlingbal richting een groep  opgestelde kegels probeert te swipen. Verbeten tikt en veegt ze over het scherm, maar het lukt haar niet de bal in beweging te krijgen. Ze geeft het  op en begint lusteloos door de films te bladeren. 
Een paar rijen voor ons worstelt een stel met hun ontevreden baby.  Uit het kleine lijfje klinkt gehik en gehuil. Door het geluid kantelt de sfeer  in het hele vliegtuig, al is het onduidelijk of de overige inzittenden de ge moedstoestand van de baby aannemen of de baby juist uiting geeft aan de  heersende vermoeidheid en verveling. We weten allemaal dat we er nog niet  vanaf zijn als we geland zijn, dat we op het vliegveld eerst nog op onze  bagage moeten wachten, naar huis moeten rijden, eenmaal aangekomen  een stapel post van de deurmat af moeten vegen en dat voor de rest alles er  precies zo bij zal liggen als we het achterlieten. 
Mensen beginnen al gauw iets van het gehuil te vinden, zij ook. De  vader staat op, werpt het kind over zijn schouders en begint beschaamd op  en neer te lopen. Ze zucht de eerste paar keren dat hij passeert, maar al vlug  gaat ze op in de film en vergeet ze hem. Ik heb haar altijd op haar mooist ge vonden wanneer ze geconcentreerd was, maar hoe langer we samen waren,  hoe mooier ik haar begon te vinden wanneer ze geconcentreerd was op iets  anders dan op mij. 
Buiten valt de nacht. De laatste stralen zonlicht trekken zich terug  achter de horizon. Af en toe kijkt ze op en dan glimlachen we naar elkaar.  Mijn arm is lang genoeg om het smalle gangpad te overbruggen, de hare  ook, toch houden we ze waar ze zijn. 

More by Lotte Lentes

ONZE VADER

Het hele lichaam van mijn halfbroer heeft zich naar zijn onverschilligheid gevormd. Zijn benen, licht gekromd en in een vale spijkerbroek gestoken, eindigen in voeten die hij tijdens het lopen nauwelijks van de grond optilt, waardoor zijn aanwezigheid constant gepaard gaat met een sloffend geluid. Zijn bovenlichaam is als een uitgezakte ijstaart op zijn middel gezet. Hij heeft voorovergebogen schouders en slungelige armen die hij alleen opheft wanneer het hoogstnoodzakelijk is. Maar wat me het eerst opvalt als hij in de deuropening van zijn eengezinswoning verschijnt, zijn zijn wenkbrauwen en ...
Written in NL by Lotte Lentes
More in NL

Na het laatste avondmaal

Het zijn geweldige dagen geweest. Zo gaat dat, sterven, ik herinner me elke minuut. Alsof je op een reliëfkaart van het nu ligt. Ik lig op mijn rug zodat ik elke bergtop, elke vallei, alle vlakten kan voelen. Het leven gaat niet voorwaarts of achteruit, er is alleen nu, nu, nu. Na een tijdje doet het pijn op een heel specifieke plek, als een dolksteek, en ik schrik op net als toen de rechter me ter dood veroordeelde. Zo gaat dat, het gebeurt verschillende keren, maar een ervan is definitief. Voor je gevoel kan het einde lang duren, voor mij is het al gaande sinds het vonnis van de rechter op h...
Translated from PT to NL by Anne Lopes Michielsen
Written in PT by José Gardeazabal

Maar het huis woont nog in mij

Een doop. Een nieuw begin. Over mijn schouders een zwarte cape, als een  ceremonieel gewaad. Ze neemt mijn hoofd vast en kantelt het voorzichtig  naar achteren. Het water voelt veel zachter dan het water in mijn douche thuis. Haar vingertoppen masseren mijn hoofdhuid. Mijn hoofd. Dit  hoofd van mij. Dit hoofd waar ik maar niet buiten kan. Dit zware hoofd.  Dit hoofd dat zich aandient. Dit hoofd waarin gedachtes. Altijd onaange kondigde gedachtes. Nooit afwikkelende gedachtes. Ik sluit mijn ogen en  probeer me in te beelden dat ze met mijn hoofd ook mijn gedachtes mas seert, alsof ze met de dru...
Written in NL by Maud Vanhauwaert

Omgekeerde opstandigheid

Zijn leven met Carmen Ottomanyi had een onverwachte aanvang geno men aan het einde van de vijfde klas van de middelbare school. De dag dat  hij had besloten de stad te verlaten, was hij op zoek gegaan naar dat lange  meisje uit de parallelklas, een zekere Fahrida (haar vader kwam uit Iran),  die zich echter Frida liet noemen. Hij wilde de stad verlaten omdat hij  ervan overtuigd was dat als je weggaat, je je beperkingen achter je laat, een  overtuiging die nergens op slaat, maar als je nooit in je leven zoiets voelt,  ben je een beklagenswaardig iemand. Hij had die Frida aangetroffen te  midde...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel

De Dageraadlaan: het begin

Iedereen heeft het recht, en dit is een goddelijk recht, wat ook niet anders  kan, op een laatste zin, het hoeft niet per se een lange zin te zijn, hij hoeft  ook niet te lijken op een afscheidsboodschap, maar het is wel van belang dat hij waar is, zo veel waarheid als er tenminste in een zin past, ook al is het  dan de laatste, want de waarheid heeft de neiging om grillig te zijn, wat niet  wil zeggen dat ze niet bestaat, ze bestaat wel degelijk, en moet ook gezegd  worden, al kan ze niet gezegd worden in een verhaal, want een verhaal heeft  zijn eigen waarheid, die niet hetzelfde is als de w...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

Natalya

Zodra ik wist dat het probleem belastingontduiking was, belde ik mijn  boekhouder  hé, Zeferino, wat is dit nou, verdomme, zeg jij me ver domme wat dit is, je zei dat je alles onder controle had, dat ik de brieven  van de belasting gewoon kon negeren en dat jij alles zou regelen, wat is dit  verdomme,  en tegen Misé, die ik net twee dagen daarvoor een heel degelijke zir konium ring had gegeven,  we moeten de ring terugbrengen, prinsesje, ik leg het je  later allemaal uit  ik spoelde mijn maag met twee kalmeringstabletten en een halve fles  wodka, ging languit op de bank liggen en ik zette mijn...
Translated from PT to NL by Anne Lopes Michielsen
Written in PT by Valério Romão

Ortensio

Volgens hem bestaat de wereld uit lijnen. Geen evenwijdige lijnen, het  maakt hem niets uit waar ze samenkomen. Wat telt is de ruimte ertussenin,  en wat die ruimte vult, wat geboren wordt en sterft in de tijd die ze onver anderlijk en denkbeeldig vastlegt in de geest van de eenzame waarnemer.  De horizon die de hemel scheidt van de baai van Sant’Eufemia is een  lijn. Bij een heldere zonsondergang lijkt de Stromboli vaak dichterbij. Hij  ziet eruit als een bijna zwarte piramide, van de top stijgt een grijze rook pluim op, die Ortensio met moeite kan onderscheiden. Een andere lijn  wordt gevorm...
Translated from IT to NL by Lies Lavrijsen
Written in IT by Maurizio Amendola