‘Gaat u maar met de lift, ik neem de trap wel,’ roept de jonge arts en stormt de trap af, traptreden overslaand. Hij moet er op tijd bij zijn.
Een paar weken eerder, nog tijdens het kraambed, meldde de moeder zich bij de kinderarts: de baby huilde onophoudelijk.
Bij het eerste consult kreeg ze te horen: ‘Geeft u hem maar eens goed te eten, dan zal hij wel kalmeren.’
In een andere kliniek zeiden ze: ‘Het zijn darmkrampjes. Laat gebakken gerechten staan, dan wordt uw melk beter en zal het kind niet meer zo tekeergaan.’
In een privékliniek barstte een arts in lachen uit: ‘Waarom zou hij niet huilen? Het is een baby!’
De kinderartsen maakten zich geen zorgen, maar het kind hield niet op met huilen. Daarbij begon de baby te draaien als een croissant. Hij strekte zijn arm naar zijn oor en zwaaide beide benen een kant op, als een slinger die in de lucht is blijven hangen.
‘Dat is niets. De baby probeert zijn favoriete positie uit de baarmoeder te vinden,’ legde een specialist uit. ‘Verplaatst u het bedje maar. De baby is op zoek naar natuurlijk licht. Zet u de wieg maar dichter bij het raam, dan draait hij vanzelf weer terug,’ adviseerde een ander.
‘Waarom zoekt u spijkers op laag water? U heeft zo’n prachtig hummeltje en dan doet u zo moeilijk. Relax,’ vond een derde.
Bij het onderzoek werden geen noemenswaardige afwijkingen vastgesteld – schreven de achtereenvolgende artsen eensgezind in het dossier.
Maar steeds als de baby wordt opgepakt, gilt hij.
* * *
Op een donderdag kijkt de moeder tijdens het wandelen in de kinderwagen en ziet dat de baby opeens heel erg scheel kijkt. De vrouw rent naar de dichtstbijzijnde praktijk, terwijl ze de hele tijd de baby in de gaten houdt. Ze zou zweren dat hij in nevel verkeert, het bewustzijn verliest, wegzakt, dus ze schudt steeds met de wagen en slaat de baby in het gezicht, om te voorkomen dat hij wegraakt. Ze wordt nagekeken door passanten, maar niemand doet iets.
In de praktijk lacht de kleine naar de arts en kirt vrolijk.
‘Er is volledig contact, er zijn geen afwijkingen te zien, u moet het zich ingebeeld hebben. Misschien zou u wat vaker uit moeten slapen?’ adviseert de arts en hij doet beleefd de deur open, ten teken dat het consult ten einde is. Op dat moment, in de deuropening, draait het lachende kind weer met zijn ogen. De moeder begint zo hard te gillen, dat de artsen uit de naburige spreekkamers aan komen rennen.
Iemand laat een ambulance bellen.
De ambulancemedewerkers praten niet veel met elkaar, ze onderzoeken. Een van hen laat zogenaamd terloops vallen: ‘We zetten de sirene aan, maar wees niet ongerust. Ik heb gewoon geen zin om weer in de file te staan.’
De moeder weet dat het niet waar is.
Op de spoedeisende hulp klinkt gedrein. Het is een jongetje van zes, misschien zeven jaar oud. Zijn zwijgende ouders houden zijn schokkende ruggetje vast.
‘Nee, nee, ik wil niet. Papa, alsjeblieft. Ik wil niet. Ik zal lief zijn, dat beloof ik. Ik wil hier gewoon niet weer zijn.’
Er loopt een oudere vrouw langs. Ze sjouwt een stretcher met zich mee, ze brengt weer de nacht door naast het metalen bedje van haar kleindochter.
In de wachtkamer wenden sommige vrouwen hun gezwollen gezichten af, sommige mannen verbergen hun gezicht in hun handen.
De ambulancemedewerkers roepen de dienstdoende arts.
* * *
Het onderzoek in de MRI-tunnel duurt een tijd, en de diagnostici bekijken aandachtig de zwart-witbeelden die het hoofdje van de baby plakje voor plakje laten zien.
‘We gaan opereren,’ deelt het afdelingshoofd mee. ‘Operatie op maandag, uiterlijk dinsdag. Jullie blijven in het ziekenhuis, regel alsjeblieft wat melk en slaapzakken.’‘U moet het toestemmingsformulier tekenen. Dat kunt u niet weigeren.’
Alleen moeders mogen op de afdeling blijven. Ze hebben bijna allemaal bolle buiken, ze zijn pas bevallen. Ze slapen naast elkaar, zij aan zij, in de ziekenhuiskeuken. Ze slapen op de vloer, bij de bak met etensresten.
Dit zijn de patiënten van een van de modernste instituten van Europa. Artsen brengen hier kinderen weer terug naar het leven met technologieën die elders niet beschikbaar zijn. Ondertussen is er op het toilet voor de ouders al drie weken geen zeep.
* * *
Op vrijdag is de baby al sinds de ochtend zeurderig en prikkelbaar. Hij heeft de hele nacht niets gegeten en wacht nu op nog een onderzoek dat bij de uitdijende documentatie gevoegd kan worden. Hij huilt en begint te hoesten. Hij hoest, wordt blauw, schuimbekt.
‘Hij stikt, mijn kind stikt!’ roept de moeder terwijl ze de gang op rent.
Een verpleegster komt kijken, maar ze wuift met haar hand: ‘Hij heeft zich verslikt in de thee. Met een holle hand op het ruggetje kloppen.’
‘Ik heb hem helemaal geen thee gegeven! Hij is nuchter. Hij stopt met ademen!’
De verpleegkundige gaat het reanimatieteam halen. Bebaarde mannen met een rood koffertje stormen de zaal binnen en schreeuwen dat iedereen naar buiten moet. Maar nu is het de moeder die schreeuwt dat ze helemaal nergens heen gaat, omdat niemand gelooft dat haar kind stopt met ademen.
Iemand roept dat er een arts moet komen. Het is vrijdagmiddag. De artsen hebben de ontslagen ingeleverd, de dossiers gesloten en gaan naar huis. Het ziekenhuis loopt leeg.
Een jonge dokter rent de zaal binnen. Twee, misschien drie seconden bevriest hij. Hij kijkt naar het gezicht van het kind en roept: ‘Alarm. Naar het operatieblok. Nu!’
De verplegers deblokkeren de wieltjes aan de metalen poten van het kinderbedje en duwen het naar de liften. Om deze tijd moet je lang wachten, want op alle verdiepingen is personeel klaar met werken en tientallen mensen staan in de rij om te vertrekken.
‘Gaat u maar met de lift, ik neem de trap wel,’ zegt de jonge arts en hij snelt een paar etages naar beneden, direct naar de operatiekamer.
* * *
‘Neemt u alstublieft afscheid,’ zegt de anesthesieverpleegkundige in de voorbereidingsruimte. Door het raam in de sluis is te zien hoe onder een enorme lamp, gehuld in een makkelijk te reinigen folie, een dozijn mensen in groene jassen in de weer zijn.
‘Morgen. Nu was er geen tijd, de dokter rende zo snel de afdeling af,’ legt de moeder uit.
‘Niet van de dokter. Van uw kind.’
* * *
De moeder en vader houden de wacht bij de operatiekamer. Ze drukken regelmatig op de intercom, maar de stem achter de deur zegt steeds: de operatie is in gang.
Er gaan een uur, twee uur voorbij en na weer een bel aarzelt de stem even. En zegt ten slotte: ‘Ik ben niet bevoegd om dit gesprek te voeren. U gaat op de afdeling met de arts praten.’
Wat voor nieuws kun je hierna verwachten?
De moeder en vader kloppen op de deur, maar niemand antwoordt. Ze doen de deur open, binnen staat de jonge arts die heeft geopereerd.
Hij ziet er anders uit dan toen hij naar de operatiekamer rende. Hij is minstens tien jaar ouder, zijn rug is gebogen. Zijn gezicht is grauw. Met zichtbare inspanning steunt hij met zijn vuisten op het bureau, alsof hij geen kracht heeft om te staan.
Hij is een verslagen bokser na een gevecht.
‘Luister. Het is goed gegaan. Hij leeft. En hoe het verder gaat, zullen we zien.’
De dagen die volgen is het echter helemaal niet goed. De baby herstelt niet. Hij tilt zijn armpjes niet op, hij wil niet eten, biedt geen weerstand. Hij geeft over en verzwakt.
Als de jonge dokter niet opereert, zit hij bij het bedje. Vermoeid hangt hij met zijn armen aan de stalen leuning, houdt de wacht. Hij verandert de medicijnen, doseringen en technieken. Geen enkel protocol werkt, de parameters blijven dalen.
Op een dag staat de dokter aan het voeteneinde van het bedje en prutst wat aan de vergrendeling. Hij doet de bodem een paar niveaus omhoog, zodat de baby met zijn hoofd naar beneden komt te liggen en zijn benen bijna tegen de muur. De dokter kijkt niet naar de monitoren, maar naar het gezichtje van de baby, dat snel warm, roze en levendig wordt.
* * *
In een jong lichaam gaat de littekenvorming snel. De wonden genezen goed, de resultaten worden normaal en na een tijdje kan de baby naar huis.
Er gaat een paar jaar voorbij en de buik van de moeder wordt weer rond.
* * *
Bij het nieuws over de zwangerschap kreunt de behandelend arts alleen: ‘Verdomme.’
Deze keer nemen de artsen de zorgen van de moeder serieus. Het consultatieteam bestaat uit negen man. De eerste weken feliciteert niemand hen, iedereen maakt zich zorgen. Ze zien het somber in met de belaste anamnese, en de behandelend arts zegt: ‘Dit is een nachtmerrie. U bent de nachtmerrie van elke arts.’
Tijdens het spreekuur staat er naast de medische documentatie altijd een glas water en een doos tissues klaar op het bureau. Tijdens de negen maanden worden vele onderzoeken verricht om aannemelijk te maken dat het tweede kind gezond ter wereld zal komen. Dat het in orde is, dat het nog altijd in orde is.
* * *
Een pulsoxymeter piept op de achtergrond, metaal knarst. Dan is het een tijd stil, de opererende artsen fluisteren iets, kreunen, grommen tegen elkaar. Een ligt boven de open buik van de patiënte, een ander graait in haar binnenste. Zo brengen twee sterke kerels nu een kind ter wereld.
Wanneer het allemaal voorbij is, legt de verpleegkundige een zak ijs op de buik van de moeder. De Apgarscore wordt ingevuld, maar de artsen brengen de baby naar een andere kamer om hem extra goed te onderzoeken. Later moeten ze erom lachen dat ze ten onrechte duizend angsten hadden uitgestaan.
Na een paar dagen is de map met documentatie dik, maar heel optimistisch. Er staan lange kolommen met uitslagen in en volledige epicrises uit de achtereenvolgende klinieken. Tussen de prints heeft iemand een onopvallend briefje van het laboratorium gestoken – met een stempel, maar zonder commentaar. De titer van de antilichamen staat erop aangegeven. Naast de driecijferige waarde heeft iemand met een balpen een pijl omhoog getekend.
* * *
Daar heeft de moeder genoeg aan. De arts in het instituut probeert haar eerst nog gerust te stellen: ‘Het is zeker een baarmoederinfectie, die waarden zullen na de geboorte dalen. Geen paniek.’
‘Zulke waarden zijn onmogelijk, ze zijn in strijd met de klinische toestand van het kind.’
Maar ook: ‘Laat u de onderzoeken met spoed nog eens doen.’
* * *
’s Nachts droomt de moeder dat ze op het strand staat en dat er aan de horizon een zwarte golf oprijst. Ze kan nergens heen, ze kan alleen maar toekijken hoe de golf naar de kust rolt. De moeder weet dat die haar zo zal treffen. Ze vraagt zich af hoe hard.
* * *
Het is net als een paar jaar geleden – ook al zijn het een andere baby en andere artsen.
In de achtereenvolgende spreekkamers krijgen de ouders te horen: ‘Het is niet nodig om meer onderzoek te doen, deze uitslagen zijn absoluut niet maatgevend.’
‘Je ziet toch zo dat er niets aan scheelt.’
‘U hoeft me niet te vertellen hoe ik met mijn patiënt moet opgaan.’
De moeder zegt dus niets, maar belt het ziekenhuis – hetzelfde ziekenhuis, waar vroeger de jonge dokter werkte die zich zo haastte.
Bij de spoedeisende hulp bekijkt de dienstdoende arts de documentatie, maar ze is vooral geïnteresseerd in het onopvallende papiertje. Ze kopieert het vele malen, brengt het naar andere artsen, belt het farmocokinetisch lab, waar ze weten hoe ze de recepturen zo moeten bereiden dat de behandeling zo doeltreffend mogelijk is en zo min mogelijk schade aanricht.
En ten slotte zegt ze: ‘Jullie gaan naar de afdeling. Ik laat grondig onderzoek doen, maar nog voor de resultaten er zijn, beginnen we met een intensieve behandeling. Jullie hebben geen tijd.’
* * *
Het kind komt de afdeling binnen, of beter gezegd de ring in. Wat is dat voor gewichtsklasse waaraan baby’s deelnemen?
Op deze afdeling weten de artsen, en vooral de vrouwelijke, niet altijd hun tranen te bedwingen wanneer ze de diagnose aan de ouders meedelen.
Vaders generen zich niet om te huilen, want de tranen van volwassen mannen zijn hier iets gewoons. De vaders ruziën met de verpleegkundigen dat zij ook willen voeden, verschonen, een oogje in het zeil houden. Dat het, begrijp dat dan toch, ook mijn kind is.
Moeders huilen daarentegen weinig, ze zijn vaker woedend. Ze slapen overal, zelfs in de badkamer, op de vloer vol urine en bloed, verloren tijdens het kraambed. Sommigen stoppen koolbladeren in hun bh, want het sap verzacht de gezwollen borsten. Die bladeren moeten eerst kapot worden geslagen met een vleeshamer. De moeders slaan er zo hard mee, dat op een dag het aanrecht in de afdelingskeuken breekt.
Tijdens de ziekenhuisopname kruipen de uren voorbij terwijl de jaargetijden voorbij vliegen. Vrijdagen gaan vloeiend over in maandagen, de opeenvolgende woensdagen overlappen elkaar.
Op een van die woensdagen kwam de moeder op de gang de dokter tegen die jaren geleden naar de operatiekamer was gestormd.
Ze stak haar hand naar hem uit – ze wilde hem zo veel vertellen! Maar wat kun je zeggen tegen een man die zich haastte om andermans kind te redden?
‘Hé!’ De arts zwaaide naar haar. ‘Ik herinner me u! U bent de moeder van een patiënt van me die elke dag stierf.’
* * *
Maar ook dit verblijf kwam op een dag ten einde, en de sluis die naar de ene of de andere afdeling leidde sloot zich uiteindelijk hermetisch. De tijd die te midden van de metalen sporten, de pulsoxymeters, kabels en medicijnpompen was doorgebracht, vervaagde langzaam.
De ouders bedekten vroegere herinneringen met nieuwe, vrolijke. Steeds vaker en met steeds meer durf gingen ze met de kinderen op vakantie.
Bij het uitstippelen van de route kozen ze altijd steden die bekend stonden om hun toeristische attracties en kinderziekenhuizen met hooggespecialiseerde zorg. Ze namen altijd cd’s met beeldvormend medisch onderzoek en de belangrijkste verslagen in vertaling en gelamineerd mee naar het buitenland. Wanneer ze een nieuwe kinderarts ontmoetten, maakten ze grappen en vertelden het hele verhaal een tijd niet. Ze speelden poker met hem, de patiëntendossiers hielden ze voor zichzelf. Achteraf waren ze blij dat de arts niets in de gaten had gehad, dat hij het geleverde gevecht niet had gemerkt.
De tijd ging voorbij, de kinderen werden groter dan hun ouders, en zij werden kalm en op een milde wijze ouder.
Op een dag liep de moeder de arts weer tegen het lijf die toen traptreden oversloeg om op tijd in de operatiekamer te zijn. Sinds die vrijdagmiddag was er een vijftiental jaren verstreken, en de dokter lapte nog altijd kinderen op die niemand anders kon redden.
Alleen was hij nu niet jong meer. Hij was grijs geworden, kleiner, ouder.
Dat verbaasde haar. Ze zag immers nog altijd voor zich hoe de arts de trap af stormde. Zo hard liep als hij kon om nog een kind in leven te houden. Er is nog altijd kans dat hij er op tijd bij is.