View Colofon
Original text "Un înger" written in RO by Anna Kalimar,
Other translations
Published in edition #1 2017-2019

Een engel

Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Anna Kalimar

‘Ssst, daar komt ze aan.’ 
Zonder zich te verroeren hurken de mannen in de doorloop tussen  de flatgebouwen en houden hun adem in. Voor hen komt een vrouw met  een groene regenjas voorbij. Ze heeft een tas, schoenen en handschoenen  van slangenleer. Haar hakken produceren een scherp geluid en in haar op gestoken haar zijn een paar strengen losgeraakt. In het voetgangersgebied  wemelt het van de winkelende mensen, bij wie de vrouw met haar buiten sporige luxe uit de toon valt. Niettemin fluit niemand haar na, sommigen  doen zelfs een stap opzij wanneer ze haar zien aankomen. 
‘Kom op, nu,’ fluistert de oudere man tegen de ander, en de twee  sluipen achter haar aan. 
Ze volgen haar op tamelijk grote afstand. Met hun gescheurde spij kerbroeken en windjacks gaan ze op in de menigte. 
‘Wat vind je ervan?’ 
‘Ik zou niet weten wat ik moet zeggen... Waar denk je dat ze heen  gaat?’ 
‘Geen flauw idee. Maar we redden het wel.’ 
De vrouw is bij een kraampje blijven staan om gedroogde vijgen te  kopen. Op enkele tientallen meters achter haar blijven de mannen ook  staan en ze kopen ieder een bekertje koffie. De oudste van de twee is een  jaar of 35, de ander lijkt zo’n vijf jaar of zelfs nog meer jonger. Ze hebben  allebei donker haar en bruine ogen, vers van de kapper. 
‘Draai je om,’ mompelt de jongste tussen zijn tanden, waarop ze al lebei de vrouw hun rug toe keren. 
‘Zag ze je?!’ 
‘Weet ik niet, maar ze keek deze kant op en daarvan raakte ik in  paniek!’ 
‘Gedraag je normaal, ze weet niet wie we zijn. Ze moet alleen niet in  de gaten krijgen dat we haar volgen.’ 
‘Ja, maar...’ 
‘We wachten nog drie seconden, dan lopen we verder.’ 
De vrouw loopt verder met in haar hand de papieren zak met fruit  en de lucht begint te betrekken. Algauw vallen de eerste druppels. Naast de  vrouw is uit het niets een man in een pak opgedoken die haar een grote,  zwarte paraplu boven het hoofd houdt. 
‘Tja.’ 
‘Wat doen we, gaan we ermee door?’ 
‘We hebben nog niets gedaan.’ 
‘Wat wil je dan, dat we dag en nacht achter haar aanlopen?’ ‘Tja.’ 
Het begint met dikke druppels te regenen en de mannen trekken  hun capuchons over hun hoofd. 

‘Goed man, kom, we gaan terug.’ 
De mannen maken rechtsomkeert en via allerlei kleine straatjes  komen ze bij een eetgelegenheid waar ze aan de bar gaan zitten. ‘Twee met alles erop en eraan, extra ei en twee grote pils!’ 
De baas knikt zwijgend en verdwijnt achter het gordijn. Uit een  oude cassettespeler klinken de Beatles en aan de drie tafeltjes zitten natge regende mannen van middelbare leeftijd zwijgend hun soep naar binnen te  lepelen. De dochter van de baas, een gemelijke puber met een smerig schort  voor, zet twee pullen bier met te veel schuim bij ze op tafel neer. ‘Tja.’ 
De jongere man zucht. Hij had gedacht dat het eenvoudiger zou  zijn. De baas brengt hen twee grote, dampende kommen, ieder met drie  halve, gekookte en gemarineerde eieren. 
‘M’neer Takashi, weet u wie Milena Blok is?’ 
De baas kijkt hem lang aan en knikt misnoegd: ‘Ze hebben drie keer  op het punt gestaan de tent te sluiten,’ hij maakt een gebaar naar de kroeg,  ‘maar Milena heeft voor mij betaald.’ 
‘Is het echt zo dat ze allemaal betalen?’ vraagt de oudere man. De baas haalt zijn schouders op. 
‘Wie dokt heeft geen problemen. Als er problemen zijn, lost Milena  ze op.’ 
De jongere man drinkt de helft van zijn bier uit en vraagt dan:  ‘Klopt het dat ze haar man heeft vermoord?’ 
‘Als er problemen zijn, lost Milena ze op,’ grijnst de baas, en hij  loopt terug naar achter zodat de twee stompzinnig in hun soep starend  achterblijven, waarin de knoedels zich volzuigen. Zonder het hen te vragen  zet het meisje een nieuw rondje pils neer. 
Buiten giet het van de regen en de winkels hebben hun neonlichten  al ontstoken. Op hun natte sportschoenen rennen de twee vloekend naar  huis. 
‘Moet je zo nodig nu roken?’ 
De jongeman blaast de rook van de gesmokkelde sigaret door het  open raam naar buiten. De kleine, met oude tatami bedekte kamer baadt in  het roze licht van de hotelreclame aan de overkant van de straat en de  houten vensterbank is nat. Overal staan lege bierblikjes en verpakkingen,  de enige meubelstukken zijn een kastje, een tafel met twee stoelen en, in  een hoek, opgerolde matrassen. 
‘Wanneer wil je dan dat ik rook?’ 
‘Tja.’ 
Frisse, kille lucht vult het vertrek en de oudere man gaat op een  krukje voor zich uit zitten staren. 
‘Zullen we hem nog een keertje bellen?’

‘Zomaar, zonder iets concreets? Je weet toch hoe dat vorige keer is  gegaan... Dat hij niet van opgeven weet en dat we hem met rust moeten  laten. Hij heeft nog altijd niet in de gaten met wie hij te maken heeft.’ 
‘Ik heb gehoord dat ze hem gisteren weer het speelhol uit hebben  gezet.’ 
‘Ze laat niets van hem heel!’ brult de oudere man, terwijl hij met zijn  vuist op de tafel slaat. 
‘Nou, wat wil je dan dat we doen? Je ziet toch wel dat hij niet eens  naar zijn eigen familie luistert, naar niemand?’ 
Buiten onweert het. 
‘Wij laten hem opsluiten,’ bezweert de oudere man. 
‘Je wil dat we onze eigen vader laten opsluiten,’ herhaalt de jongste  broer. 
‘Niet voor lang. Totdat het is overgewaaid. Daarna komt hij wel  weer tot zijn zinnen.’ 
De jongere broer fronst zijn voorhoofd. 
‘Hij houdt het geen dag vol zonder drank.’ 
‘Kom nou. Hij redt zich daar wel. We jatten een portemonnee van  een schlemiel, stoppen die bij hem in zijn broekzak, een-twee-drie aangifte,  een korte vakantie, probleem opgelost.’ 
‘En denk je dat Milena dit probleem ook niet oplost?!’ 
De boers roken hun sigaretten verder zwijgend op terwijl ze naar de  schaduwen van een stel kijken dat in het hotel aan de overkant een num mertje aan het maken is. 
‘Kom, aan de slag.’ 
‘Oké.’ 
Bij zonsopkomst zitten ze bezweet voor de deur van het depot cola te drin ken. Oranje zonnestralen dringen door de nog bewolkte lucht heen. De  roestige bus stopt voor hen en de chauffeur toetert langdurig. De mensen  komen het depot uitlopen en verdringen zich om in te stappen. De broers  kijken elkaar aan, stappen schoorvoetend ook in en grijpen een stang vast. Er zijn geen vrije zitplaatsen. De oudere broer grijpt de stang vast en fronst  zijn voorhoofd. De jongere broer sukkelt in slaap. 
Eenmaal thuis spreiden ze de matrassen op de grond uit en laten  zich erop vallen. Het raam zonder jaloezieën vult de kamer met licht, maar  binnen enkele minuten liggen ze al te snurken. In het hotel aan de overkant  ontbijt het stel op de kamer. 
‘Ja! Je spreekt met Ron!’ 
De jongste broer schrikt zich een ongeluk, plotseling gewekt door  de luide beltoon van de mobiele telefoon. 
‘Wat? Hoezo?’ 

Met grote staarogen mompelt hij iets onverstaanbaars. Hij gooit de  telefoon op de grond en schudt zijn oudere broer, die nog slaapt, door  elkaar. Hij fluistert hem iets toe, waarop ook deze geschrokken uit bed  springt. De twee trekken alles uit de kast en maken ruzie over de enige niet  gescheurde spijkerbroek. Ron is sneller en is hem al aan het aantrekken,  terwijl zijn broer zich in een overhemd wurmt. Beiden beginnen te  schreeuwen terwijl ze aan elkaars kleren trekken. 
Met wallen onder hun ogen en nog klamme en rood aangelopen ge zichten kunnen de mannen worden gezien terwijl ze zich onderdanig on derhouden met een oude, lamme bedelaar, die in de hoofdstraat tegen een  muur geleund staat. De bedelaar steekt hen mopperend een paar grote  bankbiljetten toe, die hij uit zijn binnenzak heeft gehaald. De mannen  haasten zich een winkel in en wanneer ze naar buiten komen, dragen ze  goedkope katoenen broeken, imitatieleren riemen, witte overhemden en  stropdassen – Ron een blauwe met stippels en zijn broer eentje met gele  strepen. Uit een winkel met tweedehands schoeisel komen ze naar buiten  met twee paar afgetrapte schoenen die ze gezeten op een stoepje poetsen  met een hele tube schoencrème. 
‘Dus het is niet anders.’ 
‘Tja.’ 
‘We hebben te lang getreuzeld.’ 
De broers staan te roken naast het ruiterstandbeeld op het centrale  plein. 
‘Het was zijn lotsbestemming. Als het lot jou op de korrel neemt, is  er geen ontkomen aan.’ 
Ron krijgt er tranen van in zijn ogen. 
‘Waarom heeft het verdomme zo moeten zijn... Hij had zich toch  wel een beetje gedeisd kunnen houden... En dan nog zo snel!’ De oudste broer geeft hem een tik op zijn arm. 
‘Daar komt ze.’ 
Milena komt hun kant uit, met schoenen, tas en handschoenen van  slangenleer, andere dan de voorgaande dag. Naast haar loopt een rijzige  man van een jaar of zestig. De man draagt een zijden dubbelknoops pak en  een overjas van grijze wol, een streepjeshoed en een vrolijke glimlach. Zijn  grijzende haar wordt bijeengehouden in een korte paardenstaart, en hij  stapt energiek voort terwijl zij op zijn arm leunt. 
‘Ik heb je toch verteld dat ik de mooiste kinderen op de wereld heb –  nou dan, daar heb je ze!’ 
De broers staan met hun mond vol tanden. Milena neemt hen met  een welwillende blik op. 
‘De oudste – Cristof, en de jongste – Ron,’ zegt de man met een  gebaar naar de twee. 

Milena geeft ieder van hen een hand, waarbij de aanraking met de  slangenhuid hun de rillingen over hun ruggengraad bezorgt. ‘Ik ben blij kennis met jullie te maken,’ zegt ze terwijl ze hen recht  aankijkt, en de broers weten dat ze hen de vorige dag heeft gezien. ‘Milena neemt ons mee naar het steakhouse om de bruiloft te  vieren, want zondag na de dienst reizen we af naar de Cariben.’ Als twee tot de strop veroordeelden volgen de broers met dribbel passen hun opgewekte vader en zijn slangenverloofde, alsof ze ervandoor  zouden willen gaan maar nergens heen kunnen. De mensen gaan voor hen  uit de weg. 
‘Ze houdt het geen twee weken bij hem uit,’ murmelt Ron. Cristof kijkt hem zonder een woord te zeggen aan. 
‘Denk je dat ze hem in de Cariben aan de haaien voert?’ 
‘Tja.’ 
De biefstukken zijn verrukkelijk en er is volop champagne. Het ge zicht van hun vader is al rood aangelopen en de broers wisselen bezorgde  blikken uit. Milena geeft er geen blijk van dat de champagne enige uitwer king op haar heeft. De broers nippen er voorzichtig van en later haar geen  moment uit het oog. 
‘Nou, pa...’ begint Ron, ‘vertel eens hoe jullie elkaar hebben ont moet?’ 
Hun vader barst in schaterlachen uit. 
‘Een geweldig verhaal! Ik liep op straat te neuriën en toen ben ik op  de bonnefooi bij de roulette binnengestapt en heb al mijn geld vergokt!  Ha-ha! Milena vond me daar en heeft voor mij betaald, en daarna heeft ze  me meegenomen naar huis. Een engel! Ze heeft overal voor mij betaald! Ik  zei tegen mezelf: “Jean, nergens op de wereld vind je nog zo’n vrouw”, en  toen ben ik gelijk een ring voor haar gaan kopen om haar ten huwelijk te  vragen!’ 
De broers staan paf, maar ze kunnen er niets van zeggen zolang zij  daar zit. Ze lijkt te glimlachen, maar als ze nou eens eigenlijk hartstikke  kwaad is? 
‘Buitengewoon aardig van u,’ zegt de oudste broer, die moeizaam zit  te kauwen. 
‘Het stelt niets voor,’ zegt Milena, en uit de toon van haar stem  maakt Cristof duidelijk op dat hij zich er niet mee moet bemoeien. Ron slaat zijn glas champagne achterover. 
‘Er zal iemand jullie nette kleren komen brengen voor de bruiloft  van zaterdag. Ik heb ze zelf uitgekozen! Het gaat allemaal fantastisch  worden! Toentertijd met jullie moeder had ik geen geld voor een bruiloft,  maar het is nooit te laat in het leven!’ zegt de vader terwijl hij zijn arm om de schouder van Milena legt. ‘Met mijn engel ga ik eindelijk gelukkig  worden! En ik zal haar de gelukkigste vrouw op de wereld maken!’ ‘O, Ilya...’ Milena lijkt helemaal sentimenteel te worden. Misschien  komt het door de woorden van de vader, misschien ligt het aan de twee fles sen champagne die ze in haar eentje soldaat heeft gemaakt. Misschien vlijt  ze hem, of misschien is ze vergeten hoe hij heet. 
Cristof geeft Ron een schop onder tafel. 
‘Daar ga je, pa, op jullie gezondheid!’ zegt Ron, en hij heft zijn glas. Ze klinken allemaal met hem en legen hun glazen. Niemand wil de  chocoladetaart nog die de bediening net heeft gebracht, behalve Jean, die  de versieringen oppeuzelt. 
Bij hen voor de deur staat een vrouw van een jaar of dertig die de twee  kleerhangers met hun rokkostuums in één hand houdt en een papieren zak  in de andere. De vrouw heeft kort haar, gespierde armen vol met tatoeages,  ze draagt een leren broek en kijkt lelijk. 
‘Zijn jullie Ron en Cristof?’ 
Ron knikt slaapdronken. Het is zaterdagochtend en de twee broers  hebben de voorgaande nacht hun narigheid verdronken. 
‘Dan zijn deze voor jullie,’ zegt ze en geeft hem de pakketten, daarna  loopt ze de kamer in. 
Ron wekt Cristof en samen kijken ze angstig naar de vrouw die hun  privacy heeft geschonden. De vrouw gaat op een krukje zitten en steekt een  sigaret op. Het lijkt of ze iets wil gaan zeggen, maar daar ziet ze op het laat ste moment van af. 
‘Wil je koffie?’ vraagt Cristof attent. De vrouw knikt van ja. Ron  gaat snel naar buiten en komt terug met een vol koffiekannetje. Achter  hem klinkt geschreeuw in een Aziatische taal. Ron vult twee afgeschilferde  mokken. 
‘Ik ben Mașa. Jullie ouweheer gaat met mijn moeder trouwen.’ De broers kijken elkaar bezorgd aan. 
‘Wij hebben hem gezegd dat hij dat idee moest opgeven, want dat  wordt niks!’ 
‘Wij zijn er van begin af op tegen geweest, hoor!’ 
‘Ik zweer op alles wat je wilt dat hij geen zwendelaar is, het gaat hem  niet om het geld, hij is gewoon niet goed bij zijn hoofd!’ 
Mașa kijkt hen verbijsterd aan. Knikkend drukt ze haar sigaret uit. ‘Wat ik jullie… wilde… vragen,’ zegt ze met een blik op de grond, ‘is  ervoor te zorgen dat hij hem niet smeert. Allemaal gaan ze er snel vandoor.  We waren met z’n allen stomverbaasd dat er toch nog iemand zo gek was  om haar ten huwelijk te vragen. Zij is ook niet meer van de jongsten.’ 

De broers staren lange tijd voor zich uit, dan verschijnen brede glim lachen op hun gezicht. 
‘Als het zo zit, hoef je je nergens zorgen over te maken, zusje! Die  vent ben je echt niet zomaar kwijt!’ 
‘Als je hem via de deur het huis uitzet, komt hij door het raam weer  naar binnen!’ zegt Ron lachend. 
‘Met vrouwen is-ie als een bloedzuiger! Je geeft hem een beetje aan dacht en dan raak je niet meer van hem af!’ 
Bij Mașa staan de tranen in haar ogen. 
‘Ik dacht dat ik dat niet meer zou meemaken! Dat ik haar eindelijk  gelukkig zie! Sinds ze mijn vader van het balkon heeft geduwd, is niks meer  hetzelfde!’ 
Bij de broers bevriest hun glimlach op het gezicht. 
‘Van het balkon geduwd?’ 
Mașa kijkt met gefronst voorhoofd naar hen. ‘Dat... was een onge luk.’ Ze zet de mok neer en staat op. ‘We zien elkaar morgen om negen  uur,’ zeg ze, en weg is ze. 
De mannen drinken koffie uit dezelfde mok en roken zonder een  woord te zeggen. In het hotel aan de overkant zijn de gordijnen dicht en er  valt geen enkele beweging waar te nemen. 
‘Zouden we na de bruiloft deze kostuums mogen houden?’ ‘Tja.’

More by Jan Willem Bos

Geen ogenblik Portasar

Daar is Lucas zo snelvoetig dat hij rent en de nieuwe beelden nauwelijks de  gelegenheid krijgen om de oude tijdig te vervangen. De wind waait kalm en  efficiënt, heel weinig wrijving. De boomgaarden zijn omringd door bos en in het bos heeft Lucas, dankzij het ondernemen van een wandeling, een  kanjer van een linde gevonden, met wittige bladeren aan de achterzijde, met een zeer grote holte aan de voet. Daarin bevonden zich droog zand en  beddengoed waarop je kunt slapen wanneer het regent, en een jampot.  Daar ontbreekt het Lucas nooit aan nummers, zodat hij kan optellen, ver menigvuldigen en ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel

Omgekeerde opstandigheid

Zijn leven met Carmen Ottomanyi had een onverwachte aanvang geno men aan het einde van de vijfde klas van de middelbare school. De dag dat  hij had besloten de stad te verlaten, was hij op zoek gegaan naar dat lange  meisje uit de parallelklas, een zekere Fahrida (haar vader kwam uit Iran),  die zich echter Frida liet noemen. Hij wilde de stad verlaten omdat hij  ervan overtuigd was dat als je weggaat, je je beperkingen achter je laat, een  overtuiging die nergens op slaat, maar als je nooit in je leven zoiets voelt,  ben je een beklagenswaardig iemand. Hij had die Frida aangetroffen te  midde...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel

Het dilemma van de bruine paraplu Eerste deur rechts Niets

Er was eens een keer, in de werkelijkheid, een bruine paraplu gevonden.  Het was een van die grote paraplu’s die ruimte biedt aan twee mensen, en  hij had een houten handvat. Hij verbleef in een ijssalon, in een stoffig  hoekje. Erin huisde een stel langpootspinnen. Op een avond… – het was  een zomeravond – opende de paraplu zijn ogen en zei: ‘Ik vertrek.’ Het  probleem was dat de bruine paraplu geen benen had en nergens in zijn  eentje naartoe kon. Iemand moest hem meenemen.  De volgende ochtend opende Carl zijn winkel zoals altijd en pos teerde zich achter de toonbank, in afwachting van klan...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Anna Kalimar

De Dageraadlaan: het begin

Iedereen heeft het recht, en dit is een goddelijk recht, wat ook niet anders  kan, op een laatste zin, het hoeft niet per se een lange zin te zijn, hij hoeft  ook niet te lijken op een afscheidsboodschap, maar het is wel van belang dat hij waar is, zo veel waarheid als er tenminste in een zin past, ook al is het  dan de laatste, want de waarheid heeft de neiging om grillig te zijn, wat niet  wil zeggen dat ze niet bestaat, ze bestaat wel degelijk, en moet ook gezegd  worden, al kan ze niet gezegd worden in een verhaal, want een verhaal heeft  zijn eigen waarheid, die niet hetzelfde is als de w...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

Het communisme gezien door de allerkleinsten

Ik ben vier jaar oud en ben nooit hoger geweest dan de eerste verdieping. Ik  ben ervan overtuigd dat de blauwe slang van de leuning oneindig is, dat hij  hoger en hoger en hoger klimt, totdat hij door het geteerde dak van ons  flatgebouw heen breekt en onzichtbaar naar de hemel rijkt. Dat is een ge dachte die ik met niemand deel. Mijn angst warmt zich bij de vlam van deze gedachte.  De mensen dalen af van de hogere verdiepingen, aan de kant van  hemel, sommigen spreken op een fluistertoon met elkaar en ik versta niet  wat ze zeggen. Maar nooit heerst er stilzwijgen tussen hen. Nooit is er  st...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

Tijd is een cirkel

Tegen de dageraad droomde hij van een moord die was begaan onder een amandelboom en van vier loterijlotjes, allemaal nieten. Het was zondag.     De jonge arts huilde in zijn slaap en werd wakker met betraande wangen en omarmd door een purperen droefheid. Hij at met lange tanden, trok rouwkleding aan en wachtte op het telefoontje waarin hem zou worden bevestigd wie in de loop van de nacht was overleden.     Zijn grootvader was ergens in het begin van de twintigste eeuw geboren, in een wereld zo ver verwijderd dat er nauwelijks foto’s van zijn bewaard.      Zijn grootvaders vader had al voor de ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

Ballingschap

Het bed was als een schip dat de wateren van de nacht doorkliefde. De twee, in elkaars armen, hadden de structuur van een duistere golf, af en toe doorbroken door een lichtstraal. Mysterieus en kalm dobberde het schip, en rondom was er niets dan de aanblik van de eindeloze uitgestrektheid van het water, zonder dat dit angstaanjagend was. Ze hadden elkaar pas kortgeleden teruggevonden.  Soms speelden ze tennis. Soms dronken ze zelfs een biertje na afloop. Dergelijke vergankelijke vriendschappen ontstonden vaak tussen de eenzame loontrekkers die naar deze stad waren overgeplaatst. Over het alge...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Anna Kalimar

De metro

Maandagochtend hoorde hij de metro het station binnenrijden op het moment dat hij zijn ticket in het apparaat stopte en hoewel hij niet verlaat was – en zelfs als hij dat wel was geweest, was het nog geen probleem – voelde hij toch een dwingend verlangen om die metro te halen, een verlangen dat niet zozeer iets als de lekkere trek was, als wel een soort bizarre vorm van wraaklust, en hij spurtte de trap af. Er gebeurde echter iets heel merkwaardigs. Zoals men zegt dat wanneer je doodgaat, je hele leven voor je geestesoog voorbijtrekt, zo trok, gedurende de paar tellen die T. nodig had om alle ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel
More in NL

Een bom in de nacht die de bergen verlicht

Mijn vingers, gezwollen van hard werk en ouderdom, schuren over mijn wangen telkens wanneer ik de tranen droog die blijven stromen. Ik ben ervan overtuigd dat de zee eindeloos is en begrijp niet hoe het kan dat ik steeds opnieuw door een golf van verdriet overvallen word terwijl ik al dood ben vanbinnen. Is er dan geen rust na het einde van alles? De zee heb ik nog nooit gezien, maar ik weet hoe men wegen baant. Water is ongrijpbaar, gaat altijd waar het wil, maar ik kan het langs geulen leiden en zijn koppigheid in mijn voordeel laten werken, voor het me weer door de vingers glipt om de die...
Translated from PT to NL by Finne Anthonissen
Written in PT by Daniela Costa

Sommige dingen veranderen nooit

Ik voelde nog geen angst voor je, daarom reikte mijn hand omhoog, de jouwe vragend te zakken. En dan ging je hand in dalende lijn, liftmuziek als warme doekjes, met aders als kronkelende slangen die altijd zwijgen, je beet op je nagels totdat ze krompen tot schelpjes, en daar zakte jouw hand om die van je zoon vast te nemen en we verstrengelden ze met onze wormen van vingers. Arme jij. Daarvoor droeg je me in je armen, neuriede je slaapliedjes midden in de nacht toen jij ook moest liggen ronken. Je veegde meer dan eens mijn billen af, raakte met je wormen mijn kak aan die me van ballast ontde...
Translated from PT to NL by Finne Anthonissen
Written in PT by Luis Brito

De evolutie van een kies

Nog 47 nachten De mondhygiënist haalt de haak uit mijn mond. ‘Zie je dat?’ vraagt hij bijna trots. Op de haak ligt een laagje grijzig speeksel. ‘Dat komt uit de pocket.’ Een vreemd woord voor een gat tussen mijn tandvlees en mijn achterste kies. Een pocket voelt groot, als iets waarin je sleutels kunt bewaren, misschien zelfs handgel of een telefoon. Alles wat in mijn pocket zit, zijn vermaalde etensresten van maanden terug. Niet veel later komt de tandarts erbij, op het computerscherm wijst hij naar mijn kaak. De verstandskies rechtsonder is gaan liggen, zijn wortels steken naar achter...
Written in NL by Alma Mathijsen

Een suizen

Tijdens het laatste gedeelte van de reis had hij door het smerige raam van de trein de randen van de hemel gezien. Hij kwam een stukje overeind om ook aan de andere kant van de coupé te kijken en kwam daardoor in de buurt van de slapende man wiens gezicht achter het gordijn verborgen ging en die zijn rechterhand ferm op een kleine reistas op de stoel naast hem hield. Ja, door het raam aan zijn kant was hetzelfde te zien. Een compacte, paarsblauwe strook in een vlak evenwijdig aan een uitgestrekt veld vol met uitgedroogde graspollen. En aan de rand daarvan een helder lichtblauw, als een verre z...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Lavinia Braniște

Tijd is een cirkel

Tegen de dageraad droomde hij van een moord die was begaan onder een amandelboom en van vier loterijlotjes, allemaal nieten. Het was zondag.     De jonge arts huilde in zijn slaap en werd wakker met betraande wangen en omarmd door een purperen droefheid. Hij at met lange tanden, trok rouwkleding aan en wachtte op het telefoontje waarin hem zou worden bevestigd wie in de loop van de nacht was overleden.     Zijn grootvader was ergens in het begin van de twintigste eeuw geboren, in een wereld zo ver verwijderd dat er nauwelijks foto’s van zijn bewaard.      Zijn grootvaders vader had al voor de ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

Omgekeerde opstandigheid

Zijn leven met Carmen Ottomanyi had een onverwachte aanvang geno men aan het einde van de vijfde klas van de middelbare school. De dag dat  hij had besloten de stad te verlaten, was hij op zoek gegaan naar dat lange  meisje uit de parallelklas, een zekere Fahrida (haar vader kwam uit Iran),  die zich echter Frida liet noemen. Hij wilde de stad verlaten omdat hij  ervan overtuigd was dat als je weggaat, je je beperkingen achter je laat, een  overtuiging die nergens op slaat, maar als je nooit in je leven zoiets voelt,  ben je een beklagenswaardig iemand. Hij had die Frida aangetroffen te  midde...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel