‘Zou het hier zijn?’
‘Dit is het adres op het briefje, komt het je niet bekend voor?’ ‘In mijn herinnering is dit een stuk braakland. We hadden meer gehad aan de naam van het restaurant.’
‘Ze heeft het je gegeven toen ze belde.’
‘Het moet hier zijn. Er staan een hoop auto’s,’ antwoordde ik, ter wijl ik al richting aangaf om te parkeren.
‘Bel je zus even, dan weten we het zeker.’
‘Ik heb het niet opgeschreven omdat ik dacht dat we niet zouden gaan. Ik ken dat kind niet eens.’
‘Het is attent van ze dat ze ons hebben uitgenodigd. Misschien is het wel een goed moment voor jou om… Je weet wel…’
‘Ja, ja, dat weet ik,’ onderbrak ik haar, want ik had geen zin om me de les te laten lezen.
‘Hoe laat is het?’
Luz haalde haar make-upspullen uit haar handtas en stiftte haar lippen in de spiegel van de zonneklep.
‘Ze zitten vast al aan het voorgerecht,’ zei ik met een blik in mijn achteruitkijkspiegel op de deur van het restaurant.
‘We roken er samen nog eentje terwijl ik mijn make-up goeddoe en dan gaan we naar binnen, oké?’
Ik pakte een peuk en stak hem aan. Daarna zette ik hem tussen haar lippen terwijl ze haar make-up weer opborg. Met mijn andere hand streek ik langs de zoom van haar jurk. Luz rookte glimlachend.
‘Ik had dit pak niet aan moeten trekken, ik lijk wel een doodgraver.’ ‘Het komt goed, let maar op,’ zei ze terwijl ze de sigaret in mijn mond stak. ‘Laat ze maar zien dat je veranderd bent.’
‘Ik denk dat ik een White Russian bestel. Gewoon tegen de zenu wen.’
‘Dan zal ik je zus moeten vragen of ze plastic bestek voor je regelt,’ grapte ze.
Er viel een stilte.
‘Kom, maak je niet zo druk.’
Hand in hand gingen we het restaurant binnen en liepen recht op de bar af.
‘Ze zitten al aan tafel,’ zei de barman zonder ons aan te kijken. Omdat we geen aanstalten maakten, wees hij naar een glazen deur achter in de zaak.
Luz trok me aan mijn hand mee in de richting van de zaal. Door de ruit zagen we een wirwar van schimmen die een kabaal maakten dat angstaanjagender werd met elke stap die we in de richting van de deur zetten. Toen ze open wilde doen hield ik haar tegen.
‘Laten we gaan,’ smeekte ik en ik kneep in haar hand.
‘Doe niet zo raar, ik verga van de honger.’
Ze deed de deur van de zaal open; het geschreeuw en het gelach, de luidruchtige gesprekken en het gerinkel van glazen en bestek maakten plaats voor een geroezemoes dat versmolt met de blikken van de aanwezi gen. Er waren meer dan vijftig mensen. Het zweet brak me uit. ‘Ik ben Luz, de vriendin van Jaime.’
Die paar woorden stelden het hele gezelschap gerust en iedereen ging weer verder met lachen, proosten, schreeuwen en eten. De tafels stonden in een carré opgesteld en vulden de hele zaal met aan één kant een opening voor de obers, die het eten vanuit het midden op dienden. Tussen de muur en rugleuningen van de stoelen was geen loop ruimte meer over.
Achter in de zaal zag ik mijn moeder. Ik liep naar haar toe om haar een kus te geven, maar de tafel was te breed en ze kon er alleen achter van daan komen als de helft van de gasten van hun stoel opstond, wat ik niet nodig vond. Omdat we niet bij elkaars gezicht konden, drukten we elkaar een moment lang de hand.
Mijn zussen zwaaiden naar me alsof er nooit iets was gebeurd. Bea, de oudste van de drie, kwam met het meisje in haar belachelijke witte jurk naar me toe en het meisje gaf me een kus.
‘Celia, dit is je oom Jaime.’
‘En mijn cadeautje?’
‘Je wat?’
‘Mijn cadeautje,’ zei het meisje.
Mijn keel werd droog. Mijn zus pakte haar dochter bij de schouders om haar terug naar de tafel te brengen, maar Luz was haar voor. ‘Kijk eens wat we voor je mee hebben gebracht, Celia,’ zei ze en ze gaf haar een pakje in glimmend papier.
Het meisje verdween met het cadeau in haar handen. Ik glimlachte, blij dat ze me te hulp was gekomen. Ik begreep niet hoe Luz me ooit zover had kunnen krijgen om hier naartoe te komen.
‘Wat ziet ze er beeldig uit in die witte jurk, hè?’ zei mijn zus. ‘De reinheid zelve,’ antwoordde Luz.
Moeizaam schuifelden we tussen de muur en de stoelen door achter Bea aan. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om haar hals te bekijken. Het litteken zat er nog en leek na al die jaren met haar vergroeid. Ik zag weer voor me hoe het metaal haar huid openreet.
Ze zei dat we op het hoekje konden gaan zitten, bij de opening voor de obers en de naaste familie, maar er was nog maar één plek vrij. Mijn zus keek naar haar man, die naast de lege stoel zat.
‘Geen probleem,’ zei hij. ‘Ze kunnen er gewoon nog een bord bij zetten op de hoek.’
Ik bood Luz de stoel aan en wachtte tot de obers een bord en een stoel voor mij kwamen brengen.
Ik keek een poosje toe hoe de anderen gamba’s en ham naar binnen werkten. Javier, de man van mijn zus, was ook blijven staan; af en toe gleden zijn ogen over Luz’ decolleté, daarna keek hij me aan. ‘En, hoe is het ermee?’
‘Je kunt wel gaan zitten, hoor,’ zei ik.
Met een zucht plofte hij op zijn stoel en begon te eten. Hij babbelde met Luz terwijl ik aan de blikken van de neven en nichten, ooms en tantes en al die onbekenden stond blootgesteld, die stuk voor stuk tussen twee happen door hun oordeel over me velden.
De obers haastten zich achter me langs. Een van hen botste tegen me op en bijna vielen de hapjes die hij bij zich had op de grond. ‘Je staat in de weg,’ zei hij zonder zijn dienblad los te laten. ‘Breng me dan verdomme die stoel, dan hoef ik hier niet te staan,’ antwoordde ik en ik deed mijn best om niet te schreeuwen. Luz pakte mijn pols. Ik balde mijn vuist tot mijn nagels zich in mijn handpalmen groeven.
‘U kunt hier niet zitten, want dan kunnen de obers er niet meer langs,’ zei de hoofdober, ‘maar aan de andere kant is nog een plekje vrij. Gaat u daar maar zitten.’
‘Zij hoort bij mij,’ zei ik en ik wees naar Luz. ‘Kan de rest niet een plek opschuiven zodat wij naast elkaar kunnen zitten?’
‘De mensen zitten te eten, Jaime,’ mopperde mijn zus.
‘Ik ben anders niet aan het eten,’ antwoordde ik iets harder dan nodig.
‘Ik wist wel dat het hierop uit zou draaien,’ zei ze tegen haar man, die rode vingers had van het garnalen pellen. ‘Het is altijd hetzelfde met jou, Jaime.’
‘Er zijn twee plekken vrij, aan allebei de uiteinden. Als iedereen één stoel opschuift kan ik naast Luz zitten,’ zei ik en ik sloeg met mijn vuist op tafel. De glazen wankelden.
‘Laar maar,’ zei Luz, ‘ik ga daar wel zitten. Dan hoeft er niemand op te schuiven.’
‘Laat mij maar. Jij zit net.’
Iedereen drukte zijn buik tegen de tafel zodat ik me opnieuw achter de stoelen langs kon wringen.
Eindelijk kon ik gaan zitten. Luz zat met mijn familie te kletsen en ik keek vanaf de andere kant van de zaal toe.
Ik wierp een blik om me heen, de meeste gezichten kon ik me niet herinneren en de kinderen waren waarschijnlijk geboren nadat ik eruit was gegooid. Naast me zat een oude man die grote stukken ham in zijn mond propte. Er stond wijn, bier en water op tafel. Ik riep de ober. ‘Een White Russian graag.’
‘Een White Russian?’
‘Wodka met melk en goed veel ijs.’
‘Ik weet wel wat een White Russian is.’
Terwijl ik op mijn drankje wachtte zocht ik Luz’ blik, maar ze ont week me.
Mijn White Russian werd gebracht. Ik nam een flinke slok. De ober vroeg: ‘Wat wilt u als hoofdgerecht?’
Ik zei dat ik nog niet eens een voorgerecht had gehad, dat ik net zat. Omdat hij bleef staan zei ik dat ik graag de geitenbout wou. De oude man lachte. Ik pakte een gamba van zijn bord, doopte hem in mijn White Russian en stak hem ongepeld in mijn mond.
‘Jíj bent hier de laatkomer,’ zei de oude man.
Ik pakte nog een van zijn gamba’s en deed er hetzelfde mee. Dit keer gaf ik hem aan de man, maar hij wilde hem niet. Ik at hem zelf op en dronk mijn glas in één teug leeg.
‘Misschien moeten ze me daarom niet, omdat ik om te beginnen al te laat ben geboren.’
‘Daarom en om wat je je zus hebt aangedaan.’
‘Houd uw mond,’ zei ik en ik duwde hem mijn lege glas onder zijn neus. ‘Nog een!’ riep ik tegen de ober. ‘In een groter glas. Een karaf, als het even kan. Een flinke karaf.’
Hij bracht me de geitenbout en een karaf die tot de rand gevuld was met ijs, melk en wodka.
Ineens had ik niet zo’n honger meer.
Luz hield me vanuit haar ooghoeken in de gaten. Elke keer als ik haar blik onderschepte, deed ze of haar neus bloedde en daarom gooide ik een stuk vlees naar haar toe, dat vlak naast haar glas landde. Iedereen deed alsof er niets aan de hand was. Ik gooide nog een stuk, dat op Javiers over hemd terechtkwam. Vol walging keek Luz me, nu wel, recht aan, terwijl ze met een servetje het overhemd van de gastheer probeerde schoon te vegen. Plotseling werd het donker in de zaal.
Door de deur naar de keuken werd een grote taart vol kaarsjes bin nengebracht. Het kind liep naar het midden van de zaal om hem aan te snijden en de hoofdober gaf haar een zwaard, zoals ze op ordinaire brui loftspartijen doen. Ook ik stond op. Ik pakte mijn karaf en liep naar haar toe. Ik klauterde over de stoelen heen, want iedereen was inmiddels gaan staan. Luz greep me bij mijn overhemd.
‘Waar ga jij naartoe? Het is wel mooi geweest.’
‘Ik ga mijn nichtje een kus geven,’ zei ik en ik rukte me los. Ik ging naast het meisje en de taart staan en begon te dansen en te gebaren naar de gasten, die met grote ogen toekeken. Celia hield het zwaard in haar hand. Ik begon de mensen aan te moedigen om voor haar te klappen.
‘Kom op met die handjes!’
Iedereen begon te applaudisseren, eerst nog aarzelend. Ik liep terug naar de taart en nam een slok uit mijn karaf.
Het meisje vroeg: ‘Wat drink jij voor iets?’
‘Een toverdrank. Wil je ook een slokje?’
Ze knikte terwijl de rest klapte en geen idee had waar wij over praat ten. Ik bleef rondjes om de taart dansen en nam kleine slokjes van mijn brouwsel.
‘Zeker weten dat je wil proeven?’ zei ik plechtig.
Ze lachte.
Ik hief de karaf omhoog en goot hem leeg over het hoofd van het meisje, haar zwarte haren en haar gezicht kleurden melkachtig wit. Ze liet het zwaard uit haar handen vallen, dat met een kletterend geluid op de te gelvloer gleed. Als een standbeeld stond ze me aan te staren met haar armen een stukje van haar romp. Ik geloof niet dat ze gilde. Ik weet het niet meer precies, maar ik zou zweren dat zij niet degene was die gilde. Ik haastte me naar de deur. Javier sneed me de pas af, maar ik smeet de karaf voor zijn voeten, het ding spatte uit elkaar en hij deinsde achteruit, terwijl ik met steeds grotere passen de zaal uit beende. Buiten zag ik dat mijn pak onder de witte spetters zat en dat er een plakkerig laagje over de huid van mijn handen lag. Ik kreeg mijn vingers bijna niet uit elkaar, ranzig van al die reinheid als ze waren. Het enige wat ik dacht was wegwezen en ik zette het op een lopen. Ik rende over braakland en open velden en draafde over die barre grond tot ik mijn schoenen verloor. Op blote voeten ging ik verder, met mijn hart bonzend in mijn keel. Ik rende vrolijk. Tot kotsens toe.