View Colofon
Original text "Trilogia sexului rătăcitor" written in RO by Cristina Vremes,
Other translations
Published in edition #2 2019-2023

De trilogie van het verloren geslacht

Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Cristina Vremes

Bij het huis van tante Nicoleta stond een grote groep mensen voor de deur die gekomen waren om ome Titi op zijn laatste reis te vergezellen, ome Titi die, hoewel hij wel een borrel lustte, een man was op wie je kon bouwen, een levensgenieter, tot verdriet van zijn vrouw, jongelui, je weet nooit wat God voor je in petto heeft, maar kijk nou toch hoe zijn vrouw hem heeft verzorgd, de hele dag hield ze een koud kompres op zijn voorhoofd, en ze sleepte hem mee naar alle mogelijke artsen, en kijk ook nu, met wat voor eerbetoon ze hem ten grave draagt, kijk naar die doodskist uit prachtig hout, esdoorn vermoed ik, en hoe zij de vrouwen drie dagen lang aan het werk heeft gezet voor de voorbereiding van het dodenmaal, en hoe ze in haar eentje naar priester Cristea is gegaan en bij hem heeft aangeklopt om hem te vragen voor de uitvaartdienst, dat ome Titi toch zo op hem gesteld was en het voortdurend over hem had, en kijk in wat voor auto ze hem naar zijn laatste rustplaats laat brengen – ik denk dat die arme vrouw haar halve fortuin heeft uitgegeven om hem te begraven, om hem te gedenken, zodat iedereen zich hem herinnert.

Een muur van fluisterstemmen kwam vanaf de tuin op haar af, terwijl Ada aan kwam lopen, en ze huiverde bij de gedachte dat ze nog nooit een dode had gezien. Aan de bovenkant van de poort was een zwart, katoenen lint gestrikt, tussen twee palen, om te verkondigen dat de familie in rouw was. Dat was het gebruik, had oma Mariana haar verteld. De voorbijgangers schrokken als ze het zagen, zomaar op straat, in dit zomerse, zonnige weer, terwijl de dood toch kalmer zou moeten zijn – hoorde de man met de zeis niet te komen wanneer het koud, wanneer het mistig was? Het zwarte lint daagde onder de brandende zon de weergoden uit.

Vlak voor ome Titi’s tuin leek het Ada dat ze binnenkwam in een andere wereld, een ander tijdsgewricht, waarin ze zulke aangename middagen hadden doorgebracht, waar de dood alleen voorkwam in de boeken die uitgestrooid over de slaapbank lagen. Tante Nicoleta zat op de bank. Ze was in zwart gehuld, en de stroken licht die door de spleetjes van de wijnranken vielen schitterden op haar sombere kledingstukken als een soort zware waterdruppels. Ada deinsde achteruit, ging haar uit de weg, alsof tante Nicoleta met rouw en bederf besmet was. Maar er was geen ontkomen aan, de vrouw haastte zich haar kant op en plette haar botten in een hartstochtelijke omhelzing. Ada kreeg geen lucht door de bezwete rouwkleding.

Meisje, meisje, wat een ellende, als je toch eens wist, meisje, hoe zwaar ik het heb, mijn man heeft me in de steek gelaten, meis, wat moet ik nu toch, alleen, zo pardoes alleen, met wie kan ik nog een praatje maken, hij is weg, ome Titi is weg, weet je nog wel wat een knappe man hij was, toen hij je leerde triktrakken? Kijk nou toch, hij heeft me achtergelaten, en ik wil met hem mee, de grond in, want ik weet niet wat ik in deze wereld nog te zoeken heb. Het is toch zo bitter, moet je weten, meisje, hem langzaam te zien wegkwijnen, hem te zien sterven, zijn krachten te zien wegebben, en hij was nog wel zo’n forse vent, dat herinner jij je toch ook; dat hij je greep en rondjes liet vliegen door de lucht toen je nog klein was, en hoe hij erbij bulderde van het lachen, en een helpende hand bood als dat nodig was, en hoe hij ’s avonds altijd zo graag op de veranda bleef staan voordat hij binnenkwam, om naar de hemel te kijken, om te zien of het de volgende dag zou regenen of niet, en wat hij uitkraamde op feestjes, en dat hij ons tot in het ochtendgloren bleef vragen met hem te dansen, en kijk hoe hij me nu moederziel alleen heeft achtergelaten, zodat ik in mijn eentje naar de hemel moet kijken en nooit meer een lief woordje hoor ’s avonds, laat God me maar straffen, maar ik wil hem achterna, want ik ben zo ongelukkig, ik sta op het punt door te draaien, en ik weet niet wat ik moet beginnen zonder je ome Titi.

‘Laat dat meisje met rust,’ onderbrak oma Mariana haar, en ze maakte Ada los van het vermagerde, gekwelde lijf van tante Nicoleta, dat haar verstikte. Ada trilde. De woorden van haar tante waren tot in haar merg doorgedrongen. Ze voelde niet zozeer tante Nicoleta’s pijn als dat het leek alsof ze haar tanden in haar had gezet, alsof een stukje van haar lichaam was verzwolgen. Het voelde alsof ze gevild was en haar huid los meedeinde op het briesje tussen de wijnranken.

‘Kom naar de dode kijken,’ vervolgde oma Mariana. ‘Die moet jij ook zien, want nu ben je groot.’

Onder de druiventakken leidde een trappetje met vijf treden omhoog naar de grote hal. In de kamer aan de rechterkant was een hele menigte zwarte gestalten te zien, sommigen met gebogen hoofd en hoed in de hand, anderen met betraande ogen en rode neusjes. Het gefluister zocht zich een weg in de openingen die de plechtige stilte liet vallen, afgeknakt in halve woorden en opgevangen lettergrepen. Een groep vrouwen dromde in een hoekje. Ze droegen zwarte hoofddoeken die op de haargrens met speldjes op hun plek werden gehouden. Tussen de contouren van hun lichamen door kon je het glanzende, vorstelijke hout van de kist zien, waar aan alle kanten linten, kant, bloemenkransen en iconen uitpuilden. Vier kandelaren walmden op de hoeken, waarmee de op een geïmproviseerde sokkel geplaatste zone van de dood werd afgebakend. De kist lag op de tafel waar tante Nicoleta haar sorbet en walnotentaart had geserveerd. Ze had haar drie stukken toegeschoven en limonade in een karaf met een ontbrekende scherf in het tuitje. Dat was voordat ome Titi ziek werd. Ze kon het languit liggende lijk in de ragfijne wade gedeeltelijk zien, van opzij, achter de zwartgeklede gestalten. Naarmate ze dichterbij kwam, kon ze een wassen neus onderscheiden, en zag ze zijn handen over elkaar op de borst, en de glanzende neuzen van zijn zwarte schoenen. ‘Kom maar afscheid nemen van oom Titi,’ zei oma Mariana, en ze gaf haar een duwtje in de rug. Het met was behandelde gezicht leek elk moment te kunnen gaan bewegen. Ze was gewend dat gezicht in beweging te zien. De donkere huid leek ome Titi helemaal niet meer te bevatten, of de mens die hij ooit was geweest. De rossige haarvaten op zijn wangen, die Ada had bestudeerd toen oom Titi nog leefde en triktrak met haar speelde, hadden zich teruggetrokken, er was alleen een gladde huid overgebleven. Ada bekeek een vreemd wezen, dat in zijn onbestemde gezicht bepaalde vertrouwde trekken droeg. De lippen waren paarsig en de neus was gebeeldhouwd in een autoritaire, gestileerde vorm. De lijnen in het gezicht waren gereduceerd tot een duidelijk netwerk van nerven, een getekend portret van de man die hij was geweest. Op zijn huid lag een laagje fijn, wit poeder en zijn lippen waren gestift. Zijn wenkbrauwen waren met een bruin potlood bijgetekend. Oom Titi was opgemaakt, waarschijnlijk om zijn trekken nog een laatste keer tot leven te brengen, zodat hij er zogenaamd mooier bij zou liggen, maar het effect was grotesk, en hij leek nog doder met al die kleurtjes, als een enorme, opgezette pop.

Hij was en is niet meer. Er heeft weer iemand het vaantje gestreken, zoals oma Mariana het geamuseerd verwoordde als de klokken op een ongebruikelijk tijdstip werden geluid, zoals wanneer er bruiloften of begrafenissen zijn.

Onder het stijve pak waarin oom Titi ook was getrouwd kon je vaag de contouren van een vermagerd lichaam zien, omringd door zakdoeken, een pakje sigaretten, een kleine transistorradio, een tabaksdoos, een zilveren scheermes; de dingen die hij meenam naar gene zijde. Ada keek naar het deksel van de doodskist dat tegen de muur stond en dacht dat het hiernamaals wel klein moest zijn in die houten doos waarin oom Titi moest liggen.

Ze nam afscheid van hem en verwijderde zich, bang voor het lijk dat haar zou kunnen meesleuren naar de andere kant als ze langer bleef staan. Een onzichtbare luchtstroom trilde in de buurt van de doodskist. Dat was de reden dat ze de spiegels met lakens bedekten, zodat oom Titi niets kon zien en niet kon schrikken, dat hij niet kon zien dat hij er niet meer was. De dood, daar waar je je niet meer beweegt, bevond zich pal voor Ada, en ze begreep niet hoe dat kwam. Moest hij niet verder weg zijn? Aan gene zijde? Maar oom Titi lag hier, en niet elders, dood te zijn, in deze zelfde kamer, en dat moest betekenen dat ook zij het hiernamaals had bereikt. Wat als ze zich hebben vergist, wat als hij niet dood is? In zekere zin is hij het niet, als hij nog ergens anders naartoe gaat. Dat is wat iedereen zegt, dat hij weggaat, dat hij hen achterlaat, dus is hij op dit moment ergens naar onderweg, hoewel hij stokstijf stil lijkt te liggen.

In de hitte van de kaarsjes overdonderden de duizelingwekkende conclusies Ada. Achter haar maakte het groepje klaagvrouwen zich gereed om het lijk te bewenen, om allemaal samen te treuren om zijn vertrek, ze leken wel een troep raven die slecht nieuws komen verkondigen, om voor hem te zingen op zijn laatste reis, omdat tante Nicoleta en haar gehuil niet genoeg waren geweest, en er nog meer geweeklaag nodig was om ten de hemel te stijgen, zodat God zou horen hoe vreselijk oom Titi werd gemist. Ada had nog nooit eerder klaagvrouwen gezien, maar ze wist dat dit is wat ze doen. Dit is hun beroep. Ze bewenen de doden. Hoewel ze de overledenen niet eens kennen. Ada hoorde hen murmelen: ze moesten zo meteen gaan beginnen. Als je niet hard genoeg weende, vertrok de dode niet uit het huis. En als hij niet vertrok, werd hij een spook, gevangen tussen twee werelden. Dat zeiden ze. Ome Titi bevond zich op dit moment ergens tegen het plafond en keek omlaag naar de menigte. Ada vroeg zich af of hij boos op haar was, omdat ze bang van hem werd en hem nu lelijk vond. Ze bad dat hij haar niet strafte. Er waren veel dingen die ze niet begreep. Als hij hier bij ons tegen het plafond zit, waarom bewenen we hem dan? Als tante Nicoleta gelooft dat ze hem in het hiernamaals zal terugzien, waarom heeft ze dan niet wat meer geduld en maakt ze er zo’n drama van?

In de tuin brandde de zon fel. Het landschap was doof voor het verdriet dat binnenshuis gevoeld werd. Aan de overkant was de bakker open, met zijn warme krakelingen. Ada had honger, dat betekende dat ze leefde, dat ze haar lichaam niet hoefde af te werpen en tegen het plafond hoefde te klimmen om te zien hoe oma Mariana haar betreurde.

De klaagvrouwen weenden binnen, met buigingen en schokkende armen. Ze weeklaagden in koor, dan werden er een paar moe en trokken zich terug, en probeerden hun longen weer in vorm te krijgen voor nog meer bedroefdheid in de tweede ronde. Het was een tegelijkertijd grappig en aangrijpend schouwspel. Als de dood een gezicht had, kon je het bij dit zwarte groepje zien, gerimpeld en obsceen, met die muffe geur, omdat klaagvrouwen hun vodderige hoofddoeken slechts af en toe wasten, zodat de dood zich diep in de opperhuid van de stof kon nestelen. Toen volgde de dienst van priester Cristea, die oprecht bedroefd was, omdat ook hij wel eens een glaasje had gedronken met de overledene, en het te vroeg was, hij te jong, maar zo had de Heer beschikt. Hij omgaf het lijk met een wolk van geurende damp uit het zwaaiende wierrookvaatje dat zijn zware stem vanonder de soutane begeleidde, waarmee hij bad dat ome Titi in de hemel werd opgenomen. Daarna kwam het moment om, voeten eerst, het huis te verlaten, op de schouders van buren, ooms en kleinzoons. Toen de punt van de kist richting de opening van de trap zwenkte, jammerde tante Nicoleta: ‘ik houd hem hier, ik laat hem niet gaan’ en ging vervolgens in het halletje onderuit. Haar ontblote hielen lagen net iets uit elkaar op de houten vloer, en de schoenen lagen stil naast de flauwgevallen vrouw.

Ze hebben haar opgeraapt, wat suikerwater gegeven, en tante Nicoleta liep voorop aan het hoofd van de rouwstoet die oom Titi, slechts bedekt met een doorzichtige sluier, op zijn laatste weg begeleidde. Voordat hij de langgerekte auto ingedragen werd, sneed een van de klaagvrouwen zijn bindtouw door, zodat hij zijn armen vrij had op zijn laatste reis, om hem te sterken voor de beproevingen die hij moest doorstaan, bij elke splitsing, waar diezelfde klaagvrouwen zout in de hoeken strooiden, zodat hij erlangs kon. ‘Waarom stoppen we zo vaak?’ vroeg Ada. ‘Dat is om de tol voor de dode te betalen, en bovendien mag je niet voor de dode uitgaan.’ Ada vroeg zich af waar de tollenaar was, of hij hogerop op een pijler zat, of hij onzichtbaar was, of de klaagvrouw met het zout hem wel kon zien, of ze dezelfde taal spraken. Ze stelde zich voor dat de hele wijk van Chitila, en vooral de weg naar het plein, naar gene zijde verplaatst was. Ada keek naar de gesloten poorten, de lege tuinen, de afgebladderde voorgevels, en al die dingen leken haar hetzelfde als eerst.

More by Charlotte van Rooden

De verschijning

Op een zondagochtend in augustus liep alles uit de hand, toen de eerste voorbijgangers, personeel van de bistro’s in de buurt, op het Place du Parvis Notre Dame het voorwerp ontdekten; het was net een enorme kogel, op de grond, de punt gericht op de kathedraal en de achterkant richting het hoofdbureau van de politie. Zo op het eerste gezicht leek het projectiel twintig meter lang, met een doorsnee van vijf meter. De barmannen en kelners kwamen nieuwsgierig dichterbij, liepen eromheen, haalden hun schouders op en vertrokken weer om hun restaurants te openen. Dat was om een uur of zeven. Rond a...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Alexandru Potcoavă

Sonia steekt haar hand op

Hier zijn de mensen zeer achterdochtig. Maar of ze elders wel met open armen was ontvangen, dat zou Sonia niet durven zeggen. De mensen uit zíjn geboortestreek. Die tot het andere kamp behoren. In haar eigen omgeving kent ze geen stellen van eerdere generaties die vrienden en geen vijanden van elkaar zijn, zelfs als ze al een eeuwigheid samen zijn. Er zullen ook wel ergens paren zijn die voor het leven (en daarna) vrienden zijn, maar dat zijn er niet veel, dat zijn enorme mazzelaars en die zijn goed verstopt. En dan weet je, als jong iemand die om zich heen kijkt, vrijwel zeker dat jouw allerl...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Lavinia Braniște

De reünie

Genoeg! Ik heb mijn koffer gepakt, het pak in zijn hoes, de schoenlepel erbij, en mijn sleutel ingeleverd. Het is zes uur rijden naar huis, maar de terugweg is altijd korter. Ik draai het raam open en met mijn hoofd in de frisse lucht rijd ik steeds sneller de hoofdweg van de stad af. De lucht, koel door het avondlijke tijdstip en de snelheid, scheert langs mijn wangen en doet me denken aan de ruwheid van de sponsjes die ze gebruiken bij het afschminken. Ik heb een gevoelige huid en kan niet goed tegen de behandeling die nieuwslezers moeten ondergaan om niet als een glimmend spook op het scher...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Alexandru Potcoavă

Een suizen

Tijdens het laatste gedeelte van de reis had hij door het smerige raam van de trein de randen van de hemel gezien. Hij kwam een stukje overeind om ook aan de andere kant van de coupé te kijken en kwam daardoor in de buurt van de slapende man wiens gezicht achter het gordijn verborgen ging en die zijn rechterhand ferm op een kleine reistas op de stoel naast hem hield. Ja, door het raam aan zijn kant was hetzelfde te zien. Een compacte, paarsblauwe strook in een vlak evenwijdig aan een uitgestrekt veld vol met uitgedroogde graspollen. En aan de rand daarvan een helder lichtblauw, als een verre z...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Lavinia Braniște

Een paar verdwaalde minuten

De dag begint eerder dan ik had gedacht. Ik had de wekker gezet om vier voor zes. Daar had ik verschillende redenen voor. Ik wilde tijd hebben voor mijn vroegeochtendmeditatie en ook om dertig minuten te kunnen wachten zodat de pil die mijn schildklierfunctie verbetert al begint te werken voor mijn kopje koffie en ik daarna kan beginnen aan een reeks oefeningen die de vetverbranding aanzwengelen doordat ik mijn spieren aanspan met behulp van niets meer dan mijn eigen gewicht, zonder dat ik in de tussentijd vergeet de boiler aan te zetten aangezien het zo’n vier uur duurt om het water op te w...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Cristina Vremes
More in NL

Bubblegum Blues

23,40 euro. Dat bedrag prijkt in kikkergroene cijfers op het kassascherm bij het loket. Bleke rimpelhanden leggen behoedzaam, een voor een, gele en bruine muntstukken in de schuif, naast een briefje van twintig euro. Meteen erna ritsen ze het lederen portemonneetje dicht, terwijl een bijbe- horende vrouwenstem sussende geluiden maakt. ‘Stil maar, jij krijgt ook een biljetje,’ fluistert de dame tegen haar hond, die net als zij buiten beeld blijft.  Als de schuif opnieuw naar haar toe rolt, zijn de munten verdwenen en liggen er twee treinbiljetten klaar. De rimpelhanden grissen ze uit de lade en...
Written in NL by Carmien Michels

De metro

Maandagochtend hoorde hij de metro het station binnenrijden op het moment dat hij zijn ticket in het apparaat stopte en hoewel hij niet verlaat was – en zelfs als hij dat wel was geweest, was het nog geen probleem – voelde hij toch een dwingend verlangen om die metro te halen, een verlangen dat niet zozeer iets als de lekkere trek was, als wel een soort bizarre vorm van wraaklust, en hij spurtte de trap af. Er gebeurde echter iets heel merkwaardigs. Zoals men zegt dat wanneer je doodgaat, je hele leven voor je geestesoog voorbijtrekt, zo trok, gedurende de paar tellen die T. nodig had om alle ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel

De evolutie van een kies

Nog 47 nachten De mondhygiënist haalt de haak uit mijn mond. ‘Zie je dat?’ vraagt hij bijna trots. Op de haak ligt een laagje grijzig speeksel. ‘Dat komt uit de pocket.’ Een vreemd woord voor een gat tussen mijn tandvlees en mijn achterste kies. Een pocket voelt groot, als iets waarin je sleutels kunt bewaren, misschien zelfs handgel of een telefoon. Alles wat in mijn pocket zit, zijn vermaalde etensresten van maanden terug. Niet veel later komt de tandarts erbij, op het computerscherm wijst hij naar mijn kaak. De verstandskies rechtsonder is gaan liggen, zijn wortels steken naar achter...
Written in NL by Alma Mathijsen

Jericho

Deel I – De ranch  I De ranch, zo noemden ze hem, verhief zich eenzaam op een hoogvlakte, op de top van een lage heuvel. Het was een boerderij van twee verdiepingen, een houten bouwwerk, lang, smal en rechthoekig.      Door het grote raam van de bovenverdieping keek Jens, vanuit de schommelstoel in de gang, naar het land, dat zich uitstrekte tot aan de overkant van de rivier. Zijn kleine, zwarte ogen stonden geen moment stil, speurden de in het duister gehulde horizon af, gespitst op elk verdacht detail. Elia en Natan zaten naast hem op de grond en speelden met verroeste speelgoedautootjes.  ...
Translated from IT to NL by Sandra Verhulst
Written in IT by Fabrizio Allione

Een bom in de nacht die de bergen verlicht

Mijn vingers, gezwollen van hard werk en ouderdom, schuren over mijn wangen telkens wanneer ik de tranen droog die blijven stromen. Ik ben ervan overtuigd dat de zee eindeloos is en begrijp niet hoe het kan dat ik steeds opnieuw door een golf van verdriet overvallen word terwijl ik al dood ben vanbinnen. Is er dan geen rust na het einde van alles? De zee heb ik nog nooit gezien, maar ik weet hoe men wegen baant. Water is ongrijpbaar, gaat altijd waar het wil, maar ik kan het langs geulen leiden en zijn koppigheid in mijn voordeel laten werken, voor het me weer door de vingers glipt om de die...
Translated from PT to NL by Finne Anthonissen
Written in PT by Daniela Costa

Platvis

Ik drijf met mijn gezicht in het water en houd mezelf rustig. Geen aandacht trekken, geen energie verspillen. Gewoon blijven hangen. Traag, heel traag uitademen. Kleine belletjes die langs mijn wangen kriebelen als ze omhoog ploppen. Op het laatste moment zal mijn lichaam gaan schokken, mijn buik ineenkrimpen om mijn mond te dwingen zich te openen, en op dat moment zal ik vastberaden en rustig mijn hoofd uit het water optillen en een diepe teug lucht nemen. ‘72 seconden!’ zal niemand roepen. Dit is een vaardigheid die je nergens brengt in het leven. Hooguit dichter bij jezelf. Ik zit op de...
Written in NL by Nikki Dekker